De Eerste Kamer nam op 28 maart 2017 het Initiatiefvoorstel-Swinkels, Recourt en Van Oosten ‘Beperking wettelijke gemeenschap van goederen’ aan. Daarmee komt een einde aan het standaard delen van voorhuwelijkse vermogens en schulden. Volgens velen is dit een goede stap om meer aansluiting te vinden met de hedendaagse maatschappelijke situatie: Er wordt vaker van de algehele gemeenschap van goederen afgeweken, het aantal scheidingen neemt toe, en in internationaal verband is het huidige stelsel uitzonderlijk te noemen. De politiek wil met dit in het achterhoofd een moderniseringsslag maken met deze wetswijziging. Het is alleen merkwaardig dat men, ondanks deze ‘modernisering’, toch in een oude valkuil is gestapt: het pensioenrecht is volledig buiten de discussie gebleven.
Modernisering regeling gemeenschap van goederen. En het pensioenrecht?
In het wetsvoorstel komt viermaal het woord ‘pensioen’ voor, namelijk in het artikel waarin pensioen wordt uitgesloten van de gemeenschap van goederen. Dit werd ook netjes aangehaald in de deskundigenbijeenkomst van 22 februari 2017, waarbij tussen de regels door nog wordt benoemd dat het pensioenvermogen van de gemiddelde Nederlander “heel fors” is. Desondanks werd er niet bij stilgestaan of de begunstiging van het pensioenvermogen nog wel passend is gezien het initiatiefvoorstel.
In specifieke pensioenwetgeving is onder andere vastgelegd wat de begunstiging van pensioenaanspraken is in het geval van partnerschap en de beëindiging van partnerschap. Dit komt met name tot uitdrukking in de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (WVPS) en in artikel 57 van de Pensioenwet (PW). Hierin is nu niets gewijzigd. En dat is een gemiste kans, specifiek voor de verdeling van nabestaandenpensioen tussen ex-partners.
Ouderdomspensioen goed geregeld
De WVPS regelt de verdeling van het ouderdomspensioen tussen ex-partners waar in beginsel wordt uitgegaan van de opbouw van het ouderdomspensioen tijdens de huwelijkse periode. Daarmee is de WVPS netjes bij de tijd, zo blijkt ook uit de mogelijkheden die er zijn om onderling afwijkende afspraken te maken voor de verdeling.
Regeling nabestaandenpensioen is achterhaald
Artikel 57 van de Pensioenwet is daarentegen als achterhaald te bestempelen. In de PW is namelijk het recht op bijzonder partnerpensioen vastgelegd. In tegenstelling tot de WVPS wordt de opbouw van het partnerpensioen tot aan het einde van het partnerschap, inclusief het voorhuwelijkse gedeelte, aan de ex-partner toegekend. Dit recht op bijzonder partnerpensioen is onveranderd gebleven vanaf de invoering in 1973. Zogezegd is het niet echt modern meer en helemaal niet wanneer rekening wordt gehouden met de aanzienlijke verandering in de waarde van partnerpensioen op opbouwbasis door de invoering van het wettelijk keuzerecht in 2002.
Het wettelijk keuzerecht biedt deelnemers de mogelijkheid om bij pensioeningang het partnerpensioen wat is opgebouwd ná 1 januari 2002 uit te ruilen naar hoger of eerder ingaand ouderdomspensioen. Daarmee heeft dit partnerpensioen een aanzienlijke meerwaarde, waar niet iedereen even bewust van lijkt te zijn.
Uitgelezen kans te moderniseren niet benut
Naar mijn mening was de discussie over het delen van vermogen bij huwelijk een ideaal moment om dit onder de aandacht te brengen. Des te meer nu er weer sprake is van een toename van het aantal pensioenregelingen met partnerpensioen op opbouwbasis. Ik denk namelijk niet dat de gemiddelde Nederlander zich bewust is van de waarde van zijn of haar pensioenaanspraken. Daarom vind ik het een verantwoordelijkheid van politici om op het juiste moment scherpe en heldere discussies te voeren over pensioenrecht en individueel pensioenvermogen. Het had gezien de wijzigingen voor de hand gelegen het delen van het nabestaandenpensioen over de voorhuwelijkse periode af te schaffen. Helaas is het onderwerp ‘pensioen’ ook ditmaal ondergesneeuwd en is een uitgelezen kans om de pensioenwetgeving te moderniseren wederom onbenut gebleven.